| |
| |
| |
Coplas (1935)
De bundel is voorzien van het volgende nawoord door Hendrik de Vries:
| |
Toelichtingen en opmerkingen
Onder ‘Coplas’ verstaat men afzonderlijke zangcoupletten, doch ook wel kwinkslagen e.d.
Blz. 185 no. 2: ‘Cerro Gurugú’ (‘u’ = Ned. ‘oe’) blijkens andere liederen: plaats van overwinning in Afrika. Blz. 186-188: de beroemde verdediging van Saragossa tegen de Napoleontische troepen. Op de ‘heilige zuil’ aldaar verscheen Maria aan de apostel Jacobus. Naar deze heten vele meisjes ‘Pilar’. De kussen der bedevaartgangers hebben het voetstuk uitgehold. -‘Augustina’: de munitiedraagster die het kanon hanteerde toen de manschappen waren gesneuveld. (Bekend uit Goya's etsen: Desastres no. 7). Blz. 189 en 190: processieliederen van de heilige week; persoonlijke improvisaties waarmee de voorbijtrekkende figuren worden begroet. Ze zijn vaak zeer bloedig en ook, voor Ned. gehoor, vaak zeer profaan, zodat ik enkele (zie blz. 346 no. 2 en 3) heb moeten plaatsen in ander gezelschap. Iets dergelijks geldt voor vele der liefdesgedichten. Blz. 196 no. 1: olijf: symbool van vergetelheid (olivo = olijf; olvido = ik vergeet; olivar = olijventuin; olvidar = vergeten). Blz. 201 no. 2: niet authentiek als coplavertaling, wel als weergeving, in Sp. stijl, van een opvatting die veel algemener is dan men zou vermoeden. Blz. 203 no. 1 en 2: dergelijke rijmen mogen de populariteit afbreuk doen, ze geven zekere benadering van wat het Sp. rijm dikwijls is. Ook z.g.n. halfrijm wordt veelal tevens dubbelrijm, ongeveer als ‘hofnar-zotskap’ (gelijk ik onlangs in een modern gedicht vond). Bij open lettergrepen grenst het aan volrijm, op de wijze van ‘zebra-hyena’. Blz. 211 no. 1: schijnbaar willekeurige cijfers bleven in het Ned. onveranderd; m.i. een aanwijzing dat hun getalwaarde belangrijker is dan hun klank. (Zie ook blz. 300 no. 3, blz. 316 no. 1, blz. 323 no. 4, blz. 324 no. 1, blz. 333 no. 1). Blz. 211 no. 3 en 4: afgunst wordt vanouds door blauw gesymboliseerd; liederen als blz.
| |
| |
334 no. 1 doen mij vermoeden dat aan gif gedacht moet worden. Vgl. de blauwe draak in Vondel's ‘Lucifer’. Blz. 212 no. 4: de sinaasappel, evenals de citroen: symbool van aanvaarding in de liefde. Blz. 213 no. 3: zuiver voorbeeld van een in de droom, zelfs in vrij diepe slaap, ontstane vertaling, daar in wakende toestand generlei poging was voorafgegaan, en plotseling ontwaken een volkomen betrouwbare notitie mogelijk maakte. Blz. 216 no.2: zie blz. 212 no. 4. Blz. 225 no. 2: zie blz. 196 no. 1. Blz. 225 no. 3: zie blz. 212 no. 4. Blz. 242 no. 1: De Sierra de Guadarrama. Blz. 243 no. 4 - blz. 245 no. 1: synthese van een onafzienbare menigte liederen. Blz. 248 no. 3: naar een populaire verspaansing van een Chinees lied. Blz. 262 no. 3: Argentijns; no. 4, gelijk de meesten in deze trant, Andaluzisch. Blz. 263 no. 4 - blz. 264 no. 2: vrije navolging, in coplavorm, van een oud zigeunerlied. Blz. 264 no. 4: de vijgeboom staat, letterlijk en figuurlijk, in slechte reuk. Blz. 268 no. 3: de beul zal hem schrijlings op de nek gaan zitten, om de werking van de strop te versnellen door zijn gewicht. Blz. 273 no. 1: de aasgieren. Blz. 277 no. 2: Andaluzisch volksgeloof! Blz. 284 no. 2: met ‘Farruco’ bedoelt men Galiciërs die elders werk zoeken; blijkbaar is dit een der vele vriendelijkheden aan hun adres. Blz. 287 no. 1: een papegaai. Blz. 296 no. 1: daar is nl. een lakenfabriek. Blz. 302 no. 1: toespeling op ‘La Luna de Valencia’: een hoog strand, waarop men met een boot ‘blijft zitten’. Blz. 305 no. 3: de vingers. Blz. 307 no. 4: bezwering, uitgesproken door een kind, voor een gewaagde sprong. Santa Rita wordt aangeroepen om (vooral in de liefde) iets onmogelijks gedaan te krijgen, zij is ‘patrona de imposibles’. Blz. 308 no. 2: wordt geroepen bij een spel. No. 3: om de maan boos te maken. Blz. 316 no. 1: hier beginnen de zinspelingen op de toestand van de bedrogen echtgenoot,
gesymboliseerd door ‘horendragen’. Waarop dit berust, weet ik niet; evenmin waarom het blok aan de staart van een opgejaagde hond (carnavalsgebruik) hier ‘horen’ heet. - Bij uitzondering is het Sp. halfrijm door normaal Ned. dito vervangen, wat echter werkt als een snaar zonder klankbodem. Blz. 320 no. 1 en 321 no. 2: de kale- | |
| |
bas is teken van afwijzing. Blz. 325 no. 1 (zie ook blz. 264 no. 4): schaduw heeft noodlotsbetekenis; wie het tegenloopt heeft ‘boze schaduw’. Blz. 329 no. 3: kalkoenplukken: hofmakerij door het venster. Blz. 333 no. 4: zie blz. 212 no. 4. - Blz. 334 no. 1 (zie blz. 211 no. 3 en 4): de hoop wordt wantrouwen. No. 2: de ogen. Blz. 337 no. 3: zij krijgt ransel. Blz. 339 no. 1: St. Antonius valt in een ruw, St. Sebastiaan in een mild jaargetijde. Blz. 345 no. 2: ‘zoutvat’ is anders een compliment (zout is gratie enz.); de ‘echte zwier’ van het banderillaplanten (blz. 349 no. 2) ware, lett. vert.: ‘echt zoutvat’. No. 4: hij meent in de war te zijn, maar volgt het Sp. gebruik. Blz. 348-349 no. 1: bezweringen. No. 1: tegen zekere veeziekte (de eigennaam van het rund invullen). No. 2: tegen wratten (dit fraais moet men aan een voorbijgaande muildierberijder toeroepen, zonder zich iets van diens reactie aan te trekken). No. 3: tegen heksen, op zaterdag, d.i. wanneer ze de grootste macht hebben. No. 4: tegen kwade honden. De heilige maagd zwierf heel Andaluzië door (zie blz. 277 no. 2); vandaar dat dit slot steeds toepasselijk is.
Deze laatste bijzonderheden, gelijk vele der voorafgaande, zijn ontleend aan Rodriguez Marín, in wiens beroemde verzameling Cantos Populares men minstens de helft mijner originelen zal vinden, of althans herkenbare varianten, want variatie, combinatie en uitwisseling van motieven beheersen geheel deze Iberische volkslyriek, zodat het enkele lied feitelijk geen afzonderlijk, omgrensd bestaan heeft. In de Ned. nadichting zette dit proces, als onvermijdelijk, zich hier en daar verder door; toch bevat mijn vertolking, alles tezamen beschouwd, niet meer vrijheden dan versvertalingen in het algemeen. De klankbouw heeft zich wel gewijzigd, maar de voornaamste grondvormen bleven herkenbaar. B.v. het aan Málaga gewijde lied (blz. 241 no. 4) behield schijnbaar de vorm van de Malagueña, doch de Spanjaard zou alle in deze positie aan elkaar grenzende klinkers samentrekken, dus niet alleen ‘wie-uw’ maar ook ‘zie-u-aan’ als één lettergreep opvatten (!!) en daarom de middelste regels te kort oordelen. Onder de Soleares (een drierege- | |
| |
lige dichtvorm) vindt men een enkele die als toevallig juist aan deze wetten voldoet, nl. blz. 225 no. 4 (en, zonder dgl. samentrekking, o.m. blz. 268 no. 2 en 3). Vlak daaronder het enigst-zuivere voorbeeld van een vorm waar ook de Spanjaarden vaak zeer vrij mee omspringen, nl. de Playera, evenals de Soleá behorende tot de zigeunerstijl, om deze reden ook geheten Seguidilla gitana (Siguiriya). Van de overige Seguidillas vindt men talrijke voorbeelden, als blz. 216 no. 1. Dezelfde versvorm, doch met Estribillo (nasleep) van drie regels hebben o.m. de Sevillanas (b.v. blz. 251 no. 3). - Het gewone vierregelige copla-type tonen zowel de reeds genoemde Malagueñas, de
niet minder smachtende en kwijnende Murcianas, Granadinas, in het algemeen de bevallige Fandangos, de zwijmende Tarantas, enz. enz. als de volstrekt anders gezongen en gedanste, hoofdzakelijk Aragonese, Jotas (‘j’ = Ned. ‘ch’) (blz. 188 no. 3). Ondanks hun luchtig tussenspel (waarvan blz. 351 no. 1 en 2 zekere aanduiding geven) hebben deze laatste een onverzettelijkheid en afgemetenheid in tegenstelling tot het nerveuze, krachtverkwistende karakter van de Zuidspaanse-, vooral van de zigeunerstijl, welks priesters (uit het volk voortgekomen beroepszangers) bezetenen zijn, of (gelijk ‘El Loco Mateo’) zelfs volslagen krankzinnigen. Onder woeste aanvuringen van een innig meelevend publiek verderven zij doorgaans in weinig jaren hun lichaam; Curro Molina deed zijn eigen gehoorzenuwen bezwijken door de bovenmenselijke geluiden die hij zich afdwong; ‘El Nitri’ bleef, toen zijn longen reeds lang offer waren van de Seguidilla gitana, doorzingen in het hospitaal, tot een bloedgolp zijn stem verstikte. Bij hun doordringende of gebroken klanken openen zich de diepten van het wereldmysterie. De wringende, schokkende melodieën, waaronder de verrukkelijkste die men zich kan denken, dienen vaak tot uiting van de meest verschillende gemoedstoestanden: ze geven een algemeen muzikale opwinding die ze volkomen absorbeert. Mijn vertaling, ofschoon hierdoor mee bezield, leent zich, wegens het afwijkend klankgehalte onzer taal, niet wel tot zang in deze (noch zelfs in Aragonese) stijl. Bij de Playera (blz. 225 no.
| |
| |
5) b.v. zou de 5e lettergreep van de 3e regel, hoewel verplicht-onbeklemtoond, zeer lang moeten aanhouden - zo wonderlijk lopen de ritmen van de tekst en die der syncopische muziek uiteen - wat in het Nederlands onduldbaar zou worden.
Het nauwkeurig aantal bedraagt, vrijere navolgingen meegerekend, niet 700, maar 719.
Vanaf de tweede druk (1941) is de tekst van deze ‘Toelichtingen en opmerkingen’ behalve met de uitleg over Santa Rita, nog met het volgende uitgebreid, waarbij de opmerking over ‘Het nauwkeurig aantal’ is vervallen:
Zelfs heb ik een copla in de normale fandango- (en jota-) vorm (een lichte variant van blz. 185 no. 2: ‘Op het slagveld van Melilla’) horen zingen bij Sevillana-muziek. De Andaluzische, door de zigeuners (gitanos) beïnvloede kunst- en levensstijl duidt men aan als flamenco, flamenquería. Met ‘cante jondo’ (And. voor: canto hondo lett.: ‘diepe zang’) bedoelt men doorgaans de eigenlijke zigeunerzang. Over de herkomst van beide woorden is veel getwist. Het volk stelt het vrijere flamenco tegenover het meer afgemeten clásico ongeveer zoals men ‘romantisch’ tegenover ‘klassiek’ stelt; en cante jondo tegenover cante llano (lett. ‘vlakke zang’: de Gregoriaanse stijl) op een dergelijke wijze, maar a.h.w. met plechtiger nadruk: het uit eigen-diepten-voortkomende tegenover het opzettelijk-aangeleerde. Inderdaad werd menig cantaor del cante jondo onherstelbaar bedorven door latere schoolse vorming. Echter is ook de gitaanse zang allerminst een soort natuurgeluid, evenmin als het ‘nationale feest’ een natuurtafereel is. Ze gehoorzaamt aan wetten, zeer wel vergelijkbaar met de verwikkelde etiquette van het stierengevecht. Het steeds opschorten en afleiden van een heftige bewegingsdrang geeft haar hiermee zelfs een bijzondere overeenkomst. De stijl van Murcia, de estilo del Levante heeft het Oosterse (Arabisch-Joodse) karakter met Andaluzië gemeen. De Valenciaanse Jota klinkt reeds veel Europeser. Van de noordelijke regionen heeft alleen Aragon, hoe- | |
| |
wel in de harde toonaard, en mathematischer afgepast, de eigenaardige Spaanse zwier; de onderscheiden stijlen der andere sluiten bij de Westeuropese muziek aan (de Galicische bij Portugal). Hier weerklinken, in
stede van gitaar en castagnetten, de trommel, schrille fluiten en horens, en de doedelzak.
Hieraan was vanaf de tweede druk de volgende, afzonderlijk geplaatste aantekening toegevoegd:
Vroeger door mij vertaalde coplas vindt men in Spaanse volksliederen (Hijman & Co. 1931, ook enige langere gedichten bevattend; overigens alleen vergelijkbaar met blz. 209 no. 4 -239 no. 1; 245 no. 2 - 268). Lateren zijn verschenen (en zullen verschijnen) in Geïmproviseerd bouquet (Leopold's Uitg. Mij. 1937), Kristal (Nijgh & Van Ditmar, 1937), Helikon, Criterium en Groot-Nederland. Dezen hoop ik te bundelen zodra ook hieruit een afgerond geheel is te vormen.
Bij de vierde druk is deze tekst uitgebreid met de vermelding van de herdruk van Spaanse volksliederen bij Born, z.j., en met de volgende mededeling:
Een verzameling, grotendeels in het ‘stekelige’ genre (vergelijkbaar met het grootste deel van deze bundel, blz. 260 e.v.), verscheen onder de naam Distels en aloë's (D.A. Daamen's Uitg. Mij. 1951).
Bij de voorpublikatie van een reeks coplas onder de titel ‘Kerkelijke liederen van het Spaanse volk’ in Forum (ie jaarg., 1932, p. 297-301) werd de volgende voetnoot bij de titel geplaatst:
De tweede blz. bevat vier strijdliederen van Zaragoza's verdediging tegen Napoleon. De derde blz. bevat vier ‘Saetas’, d.z. processieliederen van de lijdensweek. De eerste hiervan is een poging tot reconstructie uit enige profane liederen, die duidelijk als variaties, uit een dergelijke, mij echter onbekende, Saeta ontstaan zijn.
| |
| |
De hier bedoelde strijdliederen zijn de coplas met de beginregels: ‘Dwars over de Ebrostroom’, (p. 186), ‘De Maagd op de zuil heeft gezegd’ (p. 186), ‘Hoera voor Saragossa!’ (p. 186) en ‘Heilige Maagd op de zuil’ (p. 187). De beginregels van de vier ‘Saetas’ zijn resp.: ‘'t Kruis wordt uit een kerk gedragen’ (in de bundel Coplas werd dit veranderd in: ‘Het kruis wordt naar buiten gedragen’), ‘Ziet hem naadren, vol mededogen’, ‘Zie de drie Maria's komen’ en ‘Verheft uw ogen, aanschouwt’ (p. 189-190). Twee andere voetnoten bij de publikatie van coplas in Forum werden door Hendrik de Vries in de ‘Toelichtingen’ geïntegreerd.
|
|