Slotwoord
Van de hier verzamelde gedichten zijn de zéér beknopte (drie tot zeven regels) voorzover mij bekend alle anoniem: zij werden door de zang verbreid en door de zang gewijzigd, ontstonden uit vroegere door vergroeiing en samenvoeging, zijn geen schepping van één persoon, maar volkskunst in de zuiverste zin. Eigenmachtig, zij het onopzettelijk, heb ik zelf in een enkel geval een dergelijke nieuwe verbinding van Spaanse motieven gevormd, n.1. de tweede copla van blz. 135, welke dus niet als vertaling van één bepaalde mag worden beschouwd. Een verdere vermelding eisende vrijheid werd begaan in de eerste copla van blz. 137, waarvan het origineel tot de gevangenisliederen behoorde, hetgeen verviel doordat ‘kerker’, figuurlijk opgevat, en onder klanksuggestie van het woord (‘mazmorra’) als ‘moeras’ werd vertaald. Ook zijn er gevallen, waarin de versbouw van het oorspronkelijke verschilt, echter nooit op een wijze, die mij met het algemeen karakter dezer kunst in strijd scheen. Zo heb ik in twee gevallen soleares gemaakt van coplas die dit niet waren (onderaan blz. 129 en bovenaan blz. 130) en wel door weglating van de beginregel; daar zulks in Spanje veelvuldig voorkomt, en als ontstaanswijze van dit genre wordt beschouwd, meende ik hiermede geen bijzondere afwijking te wagen. Doch de overige van deze soort (b.v. blz. 141 en 142) weergeven echte soleares, mogelijk afkomstig van Soleá (soledad = eenzaamheid) zelve, de droefgeestige schone, die door een verleider in ellende kwam, en als bedelares haar ongeluk bezong.
Het eerste vers van blz. 128 is een fragment, waarvan ik mij helaas noch de rest, noch de titel, noch de dichter herinner. De beide daaropvolgende vond ik bij moderne schrijvers in een verband waaruit mocht worden begrepen dat het volksliederen waren. Het tweede van blz. 130 is Mexicaans (Yucateeks) van