Verzamelde gedichten
(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd[p. 1483] | |
Rijmkritiek op ‘Schoolmeesterschap, paedagogische poëzie van Jan Boer’ (met voorwoord van Theo Thijssen)*
Voorwaar: ‘Sic transit gloria’.1
Wij zeggen 't hem, verdorie, na.
Hoe werd hij zo mistroostig slap?
Een boekje als een misplaatste grap!
Heeft h i j ooit Nunerkes geschreven?
Helaas, wat is hem thans gebleven?
Alleen maar dit Schoolmeesterschap?
De titel past bepaald niet kwaad
Maar er moet bij staan ‘in 't kwadraat’.
Een pap, met zoetig sap verdund,
Een rust, van een herkauwend rund,
Puntdichten, zonder zweem van punt,
Wie hier een puntje aan zuigen mogen,
't Zijn de collega's pedagogen.
Ik zou geen ambt ter wereld weten
Waarin men zich zó kan vergeten...
Jawel, Jan Boer, dat is berucht:
Een mens vergeet zich soms geducht.
Hoe hoger wij de doelen kiezen,
Hoe meer wij ons in 't kind verliezen.
Soms ook verliest men 't kind er door,
Dat komt zelfs heel veelvuldig voor.
Dan valt men van zijn hoogte neer,
Getuige: Renske van der Meer.
| |
[p. 1484] | |
Hoe sterker ons geluksverlangen,
Hoe meer de kinderen ontvangen.
Dat klinkt mij wel een beetje gek:
't Heeft veel van geven-uit-gebrek.
Het is, of zij dat zelve voelen:
Zij kunnen ons zo warm omwoelen
Met hun aanhankelijk vertrouwen,
Het steunsel, waar wij stand bij houwen!
De dorheid van die brave groepstaal
Is, vrees ik, werklijk een beroepskwaal;
Maar wie bij woelend steunsel stand houdt
Hoeft zeker door geen kind gewantrouwd.
Er zijn er, die het ambt begeren
Omdat het zo eenvoudig lijkt
Een kudde kinderen te regeren
Met overmacht - die ijdel blijkt.
Wordt zo ons onderwijs verrijkt?
Dan zal Jan Boer ons anders leren!
Er zijn er ook, die Meester worden,
Omdat het wel fatsoenlijk staat...
Zij vormen de pedante horden
Waarbij de school te gronde gaat!
| |
[p. 1485] | |
Dat is het wat Jan Boer zo haat!
Weg met de schromplig uitgedorden,
Droog als dat krijt op droge borden!
Er zijn er zelfs van die proleten,
Die staren op het stomme geld,
Die hun geluk in guldens meten...
H u n jaren zijn heel gauw geteld!
Bij hen is Jan een hele held.
We zullen 't langzaamaan wel weten.
Er zijn er echter ook nog mensen
Die 't doen uit geestelijke nood,
Die voor zichzelf niets anders wensen,
Dan trouw te dienen tot hun dood.
Ja, dat is waarlijk goed en groot!
Laat eindlijk die vervloekte frikken
Eens over geestesnood beschikken!
Het kind ként nog geen zorgen
Het voelt alleen de sfeer:
Een lied dan, elke morgen
En elke avond weer!
Een kind kent heel wat zorgen
En heel wat heimlijk zeer,
Maar houdt ze goed verborgen
Voor elke school-mijnheer.
| |
[p. 1486] | |
Theorie: een schone vrouw.
Schoolpraktijk: de sterke man.
Wie denkt nog te goeder trouw,
Dat het zonder paring kan?
Paring in een schoolgebouw
Is een hoogst-oorspronkelijk plan.
Zo'n weggetje
Met een heggetje
Afgebakend, waarachter een sloot:
Zie, daar wacht de verdrinkingsdood!..
Ha, nu weet men meteen
Waar Jan Boer's eedle Muze verdween.
Maar wacht:... een dreggetje!
Daarmee mag Theo Thijssen
Proberen, haar op te hijsen.
Voor zoveel fraaiigheid geef ik geen duitje
Haast alles even glibberig en snèrtig!
Het beste staat misschien op bladzij achtendertig:
‘Het kleverige kluitje’.
Veel later zal het
‘grijze kind’
Dat wij beschutting gaven,
Een schuilplaats voor die wervelwind,
Die school in 't hart begraven.
| |
[p. 1487] | |
Zo'n in het hart begraven school,
't Klinkt haast boosaardig... zo'n symbool.
-
In de oorlogstijd, mijn beste Jan,
Hoorde ik van jou, uit eigen mond,
Een pracht-verzetsvers: ‘Aan de Moffen’:
‘Wij haten U...’
Wat er precies in stond,
Ik weet er niet zoveel meer van,
Maar 't heeft mij destijds diep getroffen
En sinds veel jaren had ik groot respect
Voor wat je deed in Gronings dialect.
Mijn vriend Jan Boer is heus geen broekje.
Nu krijg ik thuis, op ‘'t Woeste Hoekje’
Te Haren, dit onnozel boekje,
En vraag, met een verholen vloekje:
Hoe is het mooglijk, beste Jan,
Dat zoiets doet, wie zoiets kan.
|
|