Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1451] Uit: Gedichten II * Droom en slaap aan vaart en sluis, Huis van rouw en raadslig zwijgen: Rust bij dag, maar waak, als twijgen Fluistren, wijl, met stil gesuis, Water siddert in uw sluis. 't Landvolk deert gij, dodenhuis, Duistre plaats, waar haatlijk leven Sluimert. - Stralen bloeds omgeven In uw kamers kruis bij kruis. Nevel sluipt uw tafels over. Groen kristal en glasgetover Glinstert nacht en dag. - 't Gedruis Van het rusteloze lover Zwijgt rondom dit machtig huis. Hijgend knerst er 't grind en 't gruis. [p. 1452] III * Lampdoorgroende ramen bestaren 't grachtenkroos. Krampvermoeide blaren gebaren machteloos. Huichelachtig weent het kwelzuchtig noodgegil, Wolkendrom verneedrend en rook- en stoomkolom. Wachtend op de sluimer die nimmer komen wil Wentelt het geboomte zich om en weder om. Hete wadem; tergend spelen. Gretig bedrijven, lijdzaam velen; Tot spel en vlam in huivering zijn uitgeblust. Vraag ik nog wie, met haatlijke adem, Naast mij rust? Wazing aan 't gordijn, of de maan iets helders bracht. Schriklicht. Heel de wereld bepeinst een stervenskans. Waak ik nog, verkocht voor dees korte wellustnacht? Sluimer ik, wijl nevel wegdeinst in werveldans? .............................. Dreiging, smaadlijk afgedreven; Na woedend spoken: schuchter beven. De schaduwen vervluchtigen door 't uchtendgrauw. Tegen gebroken takken kleven Druppels dauw. Vorige Volgende