Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1453] De magiër * 't Gedruis der wereld ontweken Bewoon ik verdorde streken, Wil jaren van jammer wreken, Wil waarheid uit waanzin kweken: Een ziel, uit mijn ziel geweven, Maar levend met eigen leven, Tot wie ik, als de Schepper, moog spreken: ‘Smaak dit aanzijn, door Mijn kracht gegeven.’ Ik vorste in 't Boek der Verschrikking, Zag einde en begin beschreven, Dorst lezen waar niemand las. Vol vrezen, de orde te storen Van Gods verheven beschikking, Zijn grens, aan de mens beschoren, Waagde ik de spreuk des lichts te doen horen: ‘Worde hier 't wezen dat nimmer was.’ Een schaduw kwam naderzweven, Een fluistring welluidend beven, Een vleiende zangstem smeken Reeds thans de omkluistring te breken. Ik wist, bij duister bezworen, - Verkoren bloem des verdriets - Haar verschijning in sterreglans pronken. Nooit-verklonken, steeg de echo haars lieds. Langs 't woud zag ik distels vonken, Zag troostrijk haar hunkring lonken, Zag scheemrig haar schoonheid gloren Van 't eeuwig Niets nog bevroren, Ontstak, wijl ik schouwde en schouwde, [p. 1454] Mijn brand aan haar barre koude, Streelde en sloeg... Dwarrelstorm raasde en rouwde; 't Spookbeeld stierf, diep in sneeuw verzonken. Wie koorts lijdt, luistert naar beken, Hoort 's nachts woelend water leken; Zo speurt, krank aan droge kreken, De panter de teedre hinde; Zo droomde ik van mijn beminde; Zo meende ik haar op te zweren - Toen, bij dag, kwam de Kwaadgezinde Mij de dwaling dier dwaasheid leren: Dwelmdamp, ginds uit gifspelonken, Had mij 't kort geluk geschonken! Vol droeve geur, weeldedronken, Verwar ik weerzien en scheiding; Weet nóg, wie raadslig verscheen, Eén met haar vader en minnaar: - Uit míjn ogenblik spiedt zij om zich heen, Hevig ín haar de dwang der verleiding. Wie ik mij ten offer bood - Jonkvrouwlijke lust of nood Of drift, zwart van wrang ontberen - 't Paleis, dat ik heimlijk bouwde, Hemelhoog, als geen stad zo groot, Om 't verderf der schennis te weren, En met muren van staal omsloot, Wacht mijn innigst-vertrouwde onverwinbaar. Tot as kan de waan verteren, [p. 1455] Doch nooit kan tot ootmoed keren Wie hier naar dees woestheid vlood En 't heetst en wreedst heil genoot. De liefde is fel als de dood En hard als 't graf is 't begeren: Vurige kolen, vlammen des Heren, Bloedig robijn, van Gods gramschap rood. Vorige Volgende