Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1441] De betoverde koningsdochter * De ridder ging uit jagen, Uit jagen naar gewoonte; De honden bleven achter, De valk had hij verloren. Toen kwam hij aan een eik Van wonderbare hoogte, Zag in de hoogste takken De dochter van een koning. De haren van haar hoofdje Bedekten heel de boom. ‘Vrees niet, mijn goede ridder: Mijn vader is de koning; Ik ben door zeven feeën Behekst bij mijn geboorte, Behekst voor zeven jaren, Die tijd is nu vervlogen, Vandaag of anders morgen: De tover is verbroken. Bij God, ik smeek u ridder Voer mij van hier vandaan, Zo 't zijn mag als uw gade, Of anders als vriendin.’ ‘Wil wachten, eedle dame: Ik moet nog naar mijn moeder: Ik ga met haar te rade.’ ‘O wee,’ zo riep het meisje, ‘Wee wie mij hier alleenlaat.’ De ridder ging te rade, Te rade met zijn moeder; Zijn moeder dacht het beter [p. 1442] Dat hij haar nam tot vriendin. Maar toen hij in 't bos terugkwam Vond hij daar 't meisje niet meer: Hij zag haar in staatsie rijden Met vorstlijke pracht en eer. De ridder wierp zich ter aarde, Ter aarde wierp hij zich neer. ‘Wie zoveel geluk verbeurde, Wat moet hij lijden voor straf? Maak ik mij tot eigen rechter, Breek ik over mijzelf de staf: “Men ontrove hem handen en voeten, Men sleure hem door de stad.”’ Vorige Volgende