Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1407] Herfstballade * Zou ik 't niet weten? 't Blonk uit zijn ogen! Zou ik 't niet weten? 't Klonk uit elk woord! 't Beefd' uit zijn stem, zo teder bewogen: Ja, hij was weerloos, weerloos bekoord. Dat hij zijn hart en lot mij wou wijden! O, hoe erbarmlijk ijdel zijn wij! Al deze dromen, droeven en blijden Drijven in 's levens duister voorbij! 't Verwulfsel schrompelt 't Gebladert mompelt Wie naderstrompelt Bij 't stormgefluit; 't Gebladert schrompelt In 't slijk gedompeld, 't Gebladert schrompelt De worm ten buit. Waarom zo vroeg het licht mij ontnomen, 't Licht van de hoop, die vruchteloos wacht? Straks, als de stilste sluimer zal komen, Straks is het alles eeuwige nacht. Waarom heeft hij, in eenzame lanen, Diep in het park vol kleuren gedwaald, Dicht aan mijn zijde, kalm, zonder tranen, Van zijn gevloekte liefde verhaald? De haag verschrompelt, 't Gebladert mompelt Wie naderstrompelt [p. 1408] Bij 't stormgefluit. Zij overrompelt Zijn ziel met blikken Die 't hart verschrikken, Zijn zwarte bruid. Dra ligt het herfstland ganslijk ontloverd; Deze verkwikkend-koestrende schijn Die nog zo helder tintelt en tovert Kan maar voor weinig dagen meer zijn. Zo zal hij - móóglijk enkele jaren - Tot iets onzichtbaars d'ogen hem sluit, Mij, zijn verblekend zonlicht, ontwaren, Dan wissen bitt're nevels het uit. Tot pulver schrompelt In 't slijk gedompeld Het rijke lover Van 't zonnetij; In duizend verven Bezwijkt zijn tover; De bladen sterven, En straks ook hij. Welk een herinring is dan gebleven, Vaag als een droombeeld, somber en vreemd! Wat mij het leven eens wilde geven Leert mij zo duidlijk wie het ontneemt. Al zijn geloften worden vertreden; Zij is de reden dat ik hem haat: [p. 1409] Zij, met haar eeuwig-ijzige leden, Zij, met het lijkbleek zwijgend gelaat. Vorige Volgende