Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1235] Kleine balladesken I * 't Kind, lang bestraft om kerk- of schoolverzuimen, Belaagd van andrer dwang en eigen luimen, Dat 's morgens uitging zonder doel te noemen, Wou 't zand zien stuiven, wou de zee zien schuimen, Zwierf heel de dag door duin vol distelpluimen, Maar droeg naar huis een schat van wilde bloemen. [p. 1236] II * Dier, dat alleen mij wou kennen, Onstuimige tijgerpoes, In steeds nieuwe vreugderoes Gekoesterd met rijk verwennen. Haar dood was mijn grootst verdriet. Soms komt ze, in 't beschermd gebied Hier, waar ons geen mens bespiedt, Nog razend mij tegenrennen. Zij springt, hangt hoog aan mij vast Als vroeger, dolblij verrast, Warm, weeldrig, innig betast. Zij zingt weer haar snorrend lied, Zij ademt liefde, en geniet. [p. 1237] III * Waarheid, of gedroomd? Hoor 't verhaal der grijze Die de bosvrouw gaan zag, steeds in stil gedwaal, Door veeltintig maanrag, ruisloos, wolksgewijze, Kort soms overstroomd van een heldre straal. Eens, in dicht geboomt, sprak ze als ten bewijze Van een gruwlijke aanslag. 't Eindde in raadseltaal. Waar eertijds die laan lag, tuinwaarts, ten paleize, Week zij, bleek, beschroomd, wel ten laatsten maal. [p. 1238] IV * Ver van elk bewoond gehucht Waakt het huis, geducht, berucht, Dat geen zichtbaar leven bergt Maar elks aandacht vergt en tergt. 't Nachtlijk zwijgen wordt verscheurd Door een stem die gilt en treurt. Niemand, niemand weet er van, Niemand breekt zijn boze ban. Overdag wordt niets bespeurd. Vorige Volgende