Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1233] Grensgebied I * Toen vergiftiging in 't bloed Haar folterde en bont vergeelde Kwam de dood nabij. Die speelde Stormwijzen, waar de afscheidsgroet Reeds door-klonk. Zij leed verwoed Haar onbegrijplijke hel Nevens haar levensgezel. Deze, vol geestlijk gekwel, Vergeefs hulp en redding zoekend, Zijn eigen onmacht vervloekend Snakte naar 't uiterst gebeuren, Verbood zich 't weekhartig treuren Als beedlaar voor dichte deuren, Begeerde de ontknoping fel, Dweepzuchtig: dacht geen herstel Meer mooglijk. Hij zag haar aan. ‘Ontvlucht zij dit wereldspel Van mensen-waarheid-en-waan Zo zal zij niet eenzaam gaan: Haar eind moet mij mét zich sleuren.’ De kunst vermocht meer. De kans Nam snel een keer. Innig teer Te midden der tegenweer Van tergende neveldans Kwam vaag een afschijn te speuren, Een glans uit hun blij weleer. Maar heel die weelde? Die zegen? Die flonkring? Die frisse kleuren? Wanneer herkregen? Wanneer? [p. 1234] II * Vrieskou, die moordzuchtig woei. Eindlijk warmte, als vreugde-beving. Wilde tuin, in voorjaarsbloei. Eigen diepvertrouwde omgeving. Groots festijn van 't nieuw-ontstaande. Maar daarboven: Wat hij nauwlijks dorst geloven: Zulk een weerkeer, zo'n herleving Van wie hij verloren waande. Vorige Volgende