Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1074] [Wie binnentreedt moet zich bukken.] * Wie binnentreedt moet zich bukken. Ik weet het, en stoot mij toch in blinde onzinnige haast. Hier staat verkleefd op een trog een vetkaars. Geen kandelaar. Bij 't bleek geflakker verrast een kast, bestoft en bewaasd, bezet met museumstukken en waar voor een volksbazaar. Ik blaas 't licht gauw uit, ben klaar. Tegen de maan sluit ik 't luik, besluip mijn bed op de tast, hoor naast mij hoe 't plonst en plast in een kom, uit kan of kruik, hoor een man die hinkt op krukken. Een vrouw sust zijn boos gegrom. Dan barst hij los, vloekt en raast, gelooft: ik slaap even vast als elke afgezwoegde gast op 't gangpad, van drank verdwaasd. ‘Nee: niet om die Nederlander. Tussen ons is toch een ander. Bedriegster. Je houdt je stom of praat alle waarheid krom. Jij wenst een dode weerom.’ Vorige Volgende