Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 983] XVI * De huizen schudden als door een vulkaan. Plots bedaarde 't gedaver, 't geknetter. Bij de kleine poort kwamen boodschappers aan: Een tamboer met een trompetter. Een brief der belegeraars. Laatst vermaan. Geblinddoekt mochten ze komen, Vernamen dat men ze te woord wou staan. En de Raad heeft kennis genomen Van dat schrijven der vromen met bisschopstaf: - Indien zich de Stad nu niet overgaf Zo werd ze ras aangegrepen. De bisschoppen wezen verantwoording af, 't Bestuur waarschuwend, niet aan de rand van 't graf Des Hemels toorn op te zwepen Wegens rampen welke als gerechte straf Een weigring thans na zou slepen. Doch Burgemeesteren en Raad En Taalmannen en Gezworenen, Ze zochten bij geen valse uitredding baat Noch wanhoopten ze als verlorenen. Dus legden ze een kloek bescheid In weinige regels neer. Zijn wrevel om 't stilzwijgen wrekende Ging 't geschut als nimmer te keer. De koeriers, weer binnengeleid, Ontvingen een brief, bereid Met Stadszegels, een ongetekende: [p. 984] ‘Vertrouwende op God Almachtig, Diens gerechtigheid in dit pleit En de hulp onzer bondgenoten - Mede namens Rabenhaupt sprekende - Verklaren wij ons eendrachtig Tot uiterst verweer besloten, Waartoe ons, dank zij de Heer, Niets is ontbrekende.’ Vorige Volgende