Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 978] XII * De brandstichtende stinkpotten! Elk verschool Zich schielijk, hun macht beseffend. Uit hun stekels, als uit geweer of pistool, Knalden schoten, de naderaars treffend. Barstte 't los, 't wreed verderf, ook de hulp was daar. 't Vuur zou straat op straat verslinden Zonder uiterste terging van doodsgevaar. Dees betoonden de Doopsgezinden. Zij die, vol geloofstrouw, alom erkend, Geen moordwapens mochten voeren, Kwamen steeds onvermoeid vreesloos toegerend. Hun vroomheid kon 't volk ontroeren. Zo door doopsel een ziel ooit verlossing kreeg, Ontheven aan erflijke zonde - Zo aldus ooit een ziel naar de hemel steeg - Door hún doop zeeg het vuur te gronde. In hun zedige leer, van geen wereld besmet, Welke zelfs de geweldenaar spaarde, Werd wel mede door dezen de veste gered, Maar hij die hier intrad met stellige tred Voor de stadhouder: hij die de wal hield bezet, Voltrok recht naar de onwrikbre vergeldingswet, Veel ouder dan zon en aarde. Vorige Volgende