Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 979] XIII * De geteisterde stad was vol vreugde en hoop. Zij herademde, en mócht nog hopen, 't Water stuitte aan de zijkanten 's vijands loop. Voor verkeer bleef nog 't noorden open. De gefolterde stad onder 't juliblauw! Belegerd, maar niet omsingeld! Veel geblaakte steenmuren; pakhuizen, zwartgrauw, Met weerkaatsing uit grachten bekringeld. Veel plaveisels verbrijzeld. In slijkgeslorp Knarsten scherven, splinters van ramen. 't Nieuwe kerkhof herschapen tot woelig dorp, Reeksen strohutten, koopmanskramen. Een gedraaf en gedrentel, gesprek en dronk. Donkre schippers; gevluchte boeren, Wier nieuwsgierigheid zocht naar hopliedenpronk, Lonk of loeren van legerhoeren. Hoe rolden de karren, met huid overdekt, Naar de zuidwal ontplofbare lasten En ladingen lood, onverwijld-opgewekt Voortgegeven aan vlugge gasten; Karren, dicht overdekt, om kostbare buit Voor gloedkogels te beschermen; Plompe wagens. De luchten ontrust van gefluit. Vol beklimmers de binnenbermen. [p. 980] De vrouwen ook droegen kogels en kruit, Met huiver; geheim ontfermen Om wie men, van 't Stedelijk bolwerk uit, Na de salvo's kon horen kermen. De stap der geleedren. Geschreeuwd bevel. Getrappel van driftige ijzers. 't Ontbreken van klokspel en uurgetel Bij 't stilstaan der torenwijzers. Elk vervreemd aan 't gewone alledaagse doen. Men verhaalde ongelooflijke fabels Over Holstein, kaptein van 't Stadsgarnizoen, Over 't scherpschieten der constabels. Rabenhaupt had gezegd: ‘Hoe dichter naar hier Ze de naderingsloopgraven delven, Hoe gemaklijker prooi voor kartouw en mortier.’ 't Kruit lag veilig onder gewelven In de noordlijke wal; 't magazijn was nu leeg, Al bleven ze op 't Schuitendiep mikken. En als men gebrek aan schietvoorraad kreeg? Rabenhaupt liet zich niet verschrikken. Wanneer hij met Holstein de wallen besteeg Sprak hij woorden van moed. En als Rabenhaupt zweeg Spraken duidlijk zijn veldheersblikken. Vorige Volgende