Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 971] VII * Te midden van 't weldra verdrinkend land Had ze enkel beleegring te wachten Van de Hondsrug, in 't zuiden, de Drentse kant. Men arbeidde met volle krachten; Onthengselde sluizen; sloeg spijtig de hand Aan hofsteden, doorstak reeds dijken, Ruimde bladervrachten, dicht saamgeplant, Sloopte huizen van armen en rijken, Menig lieflijke laan, menig vriendelijk pand, Men moest alles daar vrij bestrijken; Brak ook de bruggen af bij de vestingrand; Maar schutte zijn binnengrachten, Want na 't wijken der zomerse zonnebrand, Als met schuimige jachten zich storm kwam verheffen, Zou de waterstand elk winters peil overtreffen. Vorige Volgende