Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 963] II * Niet enkel prins Maurits dolf ons een mijn, 't Beleg slaand voor onze muren, Daar bij de Oosterpoort, onder 't ravelijn. Wij moesten veel meer verduren. Stad en Lande zouden verenigd zijn - Eén huis, voor twee kwade buren. Zoveel rozegeur, zoveel maneschijn, Zoveel honing om te bezuren. Hoe heugde haar vroegere roem de Stad! Een der zelfbewuste besturen Schreef de Staten: ‘Wij zijn lang tot walging zat Van de Omlander kunsten en kuren.’ Te Den Haag was hooglopend geding voorgeleid: Groningse overheden beschuldigden Wegens Misdaad van Schennis der Majesteit Wie hun Stadsgezag kwalijk huldigden, Verklaarden elk Ommelands recht verbeurd Wegens deze onvergeefbre zonde. - Stem eens heersers die ketenen met zich sleurt! Noodkreet van een ter dood verwonde! - 't Is door de Ommelanders aldus verstaan, Zij verkondigden 't in de Staten: ‘De Stad matigt zich vorstlijke waardigheid aan, Dus heeft ze de Unie verlaten.’ [p. 964] Hoe slecht voegde ook zij, eens een vrije Staat, Naast wie Hollands voorrang verduldigden Terwijl inbreuken tegen haar eigenbaat Haar grieven vermenigvuldigden. Hoe bejegende Holland haar thans met smaad, Nog de Omlander trouw gedenkend, En Rennenbergs wending, genaamd ‘verraad’, Met wat wellust in 't hart haar krenkend! Hij vernederde haar als een wingewest. Vonnis, dwangbevel, machtsvertoningen. Uitleevring der sleutels. Tot schatting geprest. Haar gezagsdragers vervoerd naar 't veroveraarsnest. Oude vrijheid, vaarwel! Enkel heugenis rest! Ras verrees, boven molens en woningen, 't Nieuw kasteel bij de zuidmuur: een dreigende vest, Nogmaals, tegen 't weerspannige Groningen. Vorige Volgende