Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 961] I * De stad Groningen voerde, vast en vrij, Heerschappij in een ver verleden, Had gestreefd en gestreden door wisselbaar tij Nevens veel Duitse zustersteden. Geen Hollandse stad steeg ooit zo in macht Uit eenzaam vermetel pogen, Doch tegen 't Bourgondisch vorstengeslacht Brak zelfs haar vorstlijk vermogen. Bevoorrecht nog, meer dan één Hollandse stad, Werd zij toch mee de ingelijfde, Schatplichtig aan hem die vaak wetten vertrad: Aan Keizer Karel de Vijfde. Kwaadschiks onderwierp zich haar fier bestier, Doch misduidde ook 't oproer der Geuzen. Zij beleed zich tot Filips, wiens fel rapier Haar stijfde in haar stoutste leuzen. Zij sloot haar poort voor de Prinsenvlag, Mocht Spanje's beloning ontvangen: Dit erkende haar immer-betwist gezag, Voldeed haar opperst verlangen. Wat vergund was door keizers noch koningen Kreeg zij thans bezegeld in handen. Zo woei 't roodgeelrood over Groningen, 't Oranje over de Ommelanden. [p. 962] Meest in schijn werd aldus nieuwe macht haar deel, Met schaamte en vernederingen. Dit ervoer ze al daarvoor: de dolk drukte aan haar keel. Buiten Heerpoortengracht steeg toen Alva's kasteel, Naar de Stadszij versterkt, om bij twist of krakeel Burgerij en bestuur te bedwingen. Vorige Volgende