Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 857] ['t Paleis waar wij zouden wonen,] * 't Paleis waar wij zouden wonen, Getweeën - had mijn beminde Maar 't leven mogen behouden - Kwam hij deze avond mij tonen: In vrede en in stilte stijgend, Omrankt met wingerd en winde, Te midden der koele wouden Vol broos-lieflijke anemonen. Door koepels als gouden kronen, Omslingerd van bloedkoralen, Voerden wijdgalmende bogen Langs machtige brede treden Ten hogen, immer ten hogen Tot hallen, gangen en zalen. Daar toefden wij binnen, zwijgend, Bij vrienden, innig vertrouwden. Wij blikten op 't bos beneden, Op nauwlijks bewogen dalen; Wij vonden, getwee weer samen, 't Vertrek met geblinde ramen Door bloem-zacht floers overtogen. Hier zweefde een geur van 't verleden, Een koestring van blij herdenken, Een klank van bekende namen. Wij wisten, bij 't naadrend nachtuur, De dauw zijn kristallen sprenken In 't weefsel der manestralen. [p. 858] Een ster, als een eenzaam wachtvuur, Zou troostrijk de zwervers wenken. Van ver, of een zucht nog deinde Door scheemring, door dichter nevel, Eer 't laatst gerucht was vervlogen, Eer duistre vreugde ons kwam drenken, Eer, diep, met gesloten ogen, Wij rustten van 't moeizaam dwalen, Verdruiste omlaag dof geprevel; En 't was als 't gezegend einde Van droeve, schone verhalen. Vorige Volgende