Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 853] [Ik droomde, aan een meer te dolen,] * Ik droomde, aan een meer te dolen, Versluierd met wilgenlover; Ik meende, een sluimerend kind Omlaag door 't water te aanschouwen. De spiegel werd licht bewogen. Toch roerde zich nergens wind. Verwonderd wendde ik mij om, Zag 't park als een weidse dom: Cipressen van eeuwig rouwen, Doorstraald nu met kaarsentover; Daar tuurde ik mij blind aan bogen Van groene sombre gebouwen; - Herkende, in schemer verscholen, Haar die ik 't eerst had bemind. Hoe kwam zij naar hier gedwaald? Zij groette, vol blij vertrouwen. Ik heb haar mijn lot verhaald. Nu scheen alle schrik doorleden. Verlangend negen we ons over Naar 't lieflijk beeld, ginds beneden. 't Ontwaakte, en glimlachte ons tegen, Gelukkig, innig tevreden. Daar dwarrelde een bloesemregen, Daar kwam een rimpling gegleden, Daar daalde een krans van violen. En wij, die schroomvallig zwegen, Zagen een roos wolkje, ontstegen, Vaag licht, aan de diepe kom... Weer sidderde een zacht bewegen. [p. 854] Alleen mat weerkaatsen glom Waar 't kind nog pas had gelegen. Vorige Volgende