Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 851] [De grijze mijmerde aan 't venster:] * De grijze mijmerde aan 't venster: De wikster, de scherpe kenster Van 't innigst, verborgenst hopen. Zij mijmerde aan 't hoge venster Doch 't venster ging nimmer open. Daarlangs doolde 's konings dochter; Zag op naar 't venster: zij zocht er Die vrouw die haar wis moest haten. Verbaasd was des konings dochter: Zij vond nu 't venster verlaten. Ze schreed naar een stille vijver; Ze drukte onder 't kleed nog stijver De brief tegen 't bonzend hart. Lis bloeide om die stille vijver; Daarbinnen was 't leeg en zwart. Toch niet: een gelaat kwam speuren Uit weifling van vale kleuren, Nog scheemrig en onbeslist: Dat vreugdloos gelaat kwam speuren Dat zij voor 't raam had gemist. En 't sprak: ‘Daal af naar de diepte: Naar 't zwaar met loof overzwiepte Geheim dezer stille plas. Gij slaapt in die milde diepte; Gij wordt als wie nimmer was.’ 't Verdween; vergeefs bleef zij turen; Zij schreed weer naar steile muren: Ruw steen, dat heel 't park omgaf. Zij kuste die harde muren: [p. 852] Wou duldzaam haar lot verduren, Wel ver nog van zó droef graf. Vorige Volgende