Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 821] [De maan komt op na zonsondergang.] * De maan komt op na zonsondergang. - Door zomerse schemering doolt hij lang, Lang doolt hij, tot hij een woning vindt, Met vensters, in maneschijn toegeblind. ‘Lief meisje, hoe zie je zo bleek als een dode?’ ‘Hier kwam vanavond een snelle bode. Zijn brief droeg het zegelmerk van de koning. Mijn ouders verlieten met schrik onze woning. Ze zijn op reis naar hun vorst en heer. In geen drie weken komen ze weer. De dienaars en maagden die 't huis verzorgen Vieren feest bij hun dorp tot vroeg in de morgen. Dienaars en maagden vergaten hun plicht. Ga met mij rond; zijn de grendels dicht? Waar ik ook wandel, bij donker of licht - Ik voel altijd ogen op mij gericht. Breng deze lamp naar boven mee: De schemerlamp voor mijn legerstee. Maar of ik ga slapen of ga bezwijmen, Blijf toeven - voor u heb ik geen geheimen.’ ‘Liefste en schoonste, eer gij u in 't nachtkleed hult, Hebt gij nog dat kleed, met borduursels verguld, Uw danskleed, waarin ik u 't eerst heb gezien? Kunt gij 't vinden? Is het nog hier misschien?’ [p. 822] ‘Het ligt al bij de gevouwen gewaden. Hier moet het zijn, in de hoogste laden. Hier is het: het purperbruine-en-gouden. Het heeft van vroeger zijn geur behouden. Het goud van 't geluk, 't purperbruin van mijn angst, Maar die gaan voorbij, dit kleed leeft het langst. Het heeft mij voor 't laatst in mijn ziekte getooid. Bewaar 't om zijn geur, die verliest het nooit.’ Vorige Volgende