Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 815] [Weg uit het gedaver van mensengedrangen] * Weg uit het gedaver van mensengedrangen Tastte ik door gangen waar niets was te zien. Ik telde tien koud-beslagen deuren. Kon toen schemer bespeuren, steil beneden. Daar waren treden met zware loper, Leuning van koper. Gordijnen, gesloten Als muren, maar wel opzij te stoten. Ik vond vuren schijnen in alle kamers; De gekrulde omramers der haarden, 't vergulde Doorzichtig-omhulde beeldwerk van pendules. Achter lichte tules weer spiegelzalen. Veel malen mijzelf, nooit iemand anders. In boekenstanders ondenkbare schatten. Steeds grendels, maar altijd één uitloop vrij. Langs biezen matten, een rij pilasters, Rasters van koord aan wankele ompaling. Onder flauwe straling van gedempte kappen Langs wenteltrappen, balkons voorbij; Op louter gevoel, door doodse vervaling, Buiten 't bont gewoel, wars van 't woest rumoer Mijn doel tegemoet, waarheid of dwaling. Na duizeldaling geen vaste voet. Een vloer als een poel van geronnen bloed. Versplinterde vensters vol roest en roet. Geen stemklank, geen echo, geen ademhaling. Koepels, bedolven in pek en gruis. Een gewelf als een buis. Toch een klein vertrek. Daar was een gesprek dat ik horen moest. Vorige Volgende