Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 810] [‘Neen, moeder, zo laat ik mij nooit verkopen:] * ‘Neen, moeder, zo laat ik mij nooit verkopen: Die ruwe man hoeft van mij niets hopen. Hoe wreed zijn ogen dwalen en zwerven! Zijn ogen doen mij van schaamte sterven. Moeder, moeder: kunt gij dat misverstaan Hoe wreed zijn ogen over mij gaan?’ ‘Wel geloof ik dat gij van schaamte weet Die zelfs voor uw moeder u niet ontkleedt Maar naar buiten wilt, als een vogel zo vrij. Uw moeder kent u, beter dan gij. Ze vindt het nodig, ze laat het gebeuren. Ge zoudt het eenmaal heel anders betreuren.’ ‘Moeder, moeder: denk wel, eer gij zo iets doet: Wat gij niet wilt weten, ik weet het goed. Wat niemand bewijst, wat ieder vermoedt; Waar gij van geniet, en waar ìk voor boet. Moeder, moeder, nog eens: laat gij dit gebeuren Dan zijn daar twee die levenslang treuren.’ ‘Vloek over de wereld en wat ze verdicht En wie mij hier lastert en dwaas beticht En wie de moeder miskent in haar plicht. Nu roept ze haar dochter voor 't Godsgericht: - Dat zij zal bedelen langs de deuren, Zal hongeren, tot haar de wolven verscheuren.’ ‘Zo de moeder mij vloekt, geschiedt naar haar woord, Maar tegen haar zelf zet zich 't ongeluk voort. [p. 811] Zijzelf moet lijden wat mij weervoer, Met mijn kleine zuster, mijn hulploze broer. De val van de zuil hoeft gij niet betreuren Maar wel het gebouw dat ze mee zal sleuren.’ ‘O dochter, dochter, bedenk wat gij doet En wat komen kan en wat komen moet Waar 't lot ons koestert als voorjaarsgloed Maar herfst is, die naar de winter spoedt. Mijn wil is goed, en mijn doel is rein, Maar uw onwil mengt in mijn ziel venijn.’ ‘Ik blijf dochter van hem, zo vroom en trouw, Die gij hebt onteerd, nog in weduwrouw. Is uw doel zo rein, is de wil zo goed? Vraag dat aan de knaap die de kudden hoedt. - Als gij daar schreit, over 't graf gebukt, Waarom dan de bloemen niet afgerukt?’ ‘O dochter: dat gij niet onkundig waart Van 't nutteloos wachten aan kille haard - Van de Dorser die kaf en stro vergaart, De Verkwister des wijns, die de droesem spaart. - De drank die tot water is uitgedund Dat is de dronk die ge mij misgunt; Een glas met onschatbare wijn gevuld - Toen ik 't inschonk voor u, hebt gij 't niet geduld. Zo nu de stap over gruizels knerpt Is de schuld bij haar die dat glas verwerpt: - [p. 812] Haar haat, gescherpt als een degenpunt; Haar kwelzucht: een angel, op 't hart gemunt.’ ‘Zing uw liederen daar waar gij niemand stoort En zeg alles aan hem die toch niets meer hoort. Pluk zijn bloemen voor wat mijn feest verbeeldt: Het hindert hem niets wie daar bloemen steelt, Het hindert hem niets welk huis gij versiert, Het is hem geen vraag, wie nog bruiloft viert.’ Vorige Volgende