Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 803] [Een zigeunervrouw met losgolvend haar] * Een zigeunervrouw met losgolvend haar Ontmoette een jongen van zeven jaar. Ze sleepte hem voort, verbrandde zijn kleren, Ze heeft hem geschopt met haar spijkerschoenen, Ze heeft hem geliefkoosd met hete zoenen. ‘Ik doe wat ik wil. Hij kan zich niet weren.’ - Grootmoeder was oud, maar zíj is nu grijzer. De wonden zijn rúw van róéstig ijzer. De vlam raast wóést in verschrómpeld hout. Heel ver zijn de vogels door 't bos te horen, Maar stil is de weg langs de neteldoren: De plek waar zij haar hut heeft gebouwd. ‘Ik zeg je, wanneer ze je binnenliet, Dan was dat, om jou tot iets kwaads te dwingen. Ze heeft je behekst in haar toverkringen. Ze moest opgejaagd met paarden en honden. Haar ziel is verkocht aan zwarte zonden. Liefde voor kinderen kent ze niet.’ - Nu hangt ze geboeid op de kerkermuur, Haar ogen moe van vergeefs getuur En ruw de wonden van 't roestig ijzer. Dwars door een traliehek ziet ze de wijzer Die kruipt en verkruipt naar haar uiterst uur: Vergankelijk werk spreekt van 't Godsbestuur. Ze was in haar hut slapend gevonden. De tijd rent heen door de bangste stonden. [p. 804] Stil is de nacht als geen vogels meer zingen. Luid is de stad waar zich mensen verdringen. De zomer is heet, en de winter guur. Dor zijn de takken. Woedend loeit het vuur. Vorige Volgende