Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 802] [Rijzende schaduwen dreigen alom.] * Rijzende schaduwen dreigen alom. Wieglende vleugelen, zwermend gezang. Nimfen, ontwaakt na zonsondergang. Ruige, bolbuikige nixen-drom: Buitelen, schateren, lust-gegrom, Driest en bedrieglijk. Plots bang en stom. Een dwaallicht zweeft om de koningskaars. Loop stil: die dwergen zijn moordenaars. Hoog staan de heesters in vreemde tooi. Hoort gij dat water, hoe 't roept om prooi? Wie brak een hol door 't bebloemd behang? Steigert geen slang daar, die schuift en speurt? Wie vindt zijn dood in 't gevloekt gedrang? Wie wordt naar die duisternis meegesleurd? Klaagt ginds uit fluisters, vaagpaars gekleurd, Geen stem die wegsterft, en kermt en treurt? Wee wie naar hier zonder koers kwam dolen: 't Gespuis der plassen, 't gebroed van holen Wacht nieuwe buit, onder 't floers verscholen; Doch de maan straalt zacht, of niets was gebeurd, En de nachtvogel fluit, en de moerstruik geurt. Vorige Volgende