Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 782] [Zwoel was de dag;] * Zwoel was de dag; Dreigend. - Ik lag Stil; haast in slaap. Laag, langs de tuin, Ginds door een geul, Kolkte de beek Bruisend voorbij. Achter hem keek 't Kind van de beul (Halfnaakte knaap, Zwart en bronsbruin) Telkens naar mij. Riep hij mij toe? Schimpwoord of groet? Bonsde mijn bloed Of klonk zijn voet Zwaar op de grond? Moe, doodlijk moe, Loom, stervensloom, Loerde ik; verstond Soms een ver woord: Scherp, als een mes Dat wol doorboort. Leek dit geen droom? Was ik gewond? Bracht hij geen fles Die mijn dorst koelde, Bitter en zoet? - [p. 783] Wreed, gloeiend heet Voelde ik zijn mond. Ik duldde en leed, Hij tastte en woelde, Tot plots een koord Vlijmend mij sneed. Niemand bespeurt Mijn diepe nis Waar hij mij bond, Strak aan een boom, Achter 't wild kleed Van tak en twijgen. Nimmer vermoeid, Wringt zich de stroom, Slingert en sleurt, Juichend en fris: Lest en besproeit Wat geurt en bloeit; - Eén lange kreet. Nooit zal hij zwijgen. Vorige Volgende