Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 780] [Gescheurde kleren, bloedige lokken,] * Gescheurde kleren, bloedige lokken, Maar dat was bedekt onder witte vlokken. ‘Kom binnen, vreemdling, al ben ik alleen: Mijn moeder is naar de dorpen heen. Misschien zijn de lichten te zien in een dal Maar de weg is versperd van de vlokkenval. Het haardvuur stook ik nog dubbel heet. Maar hoe kwam die vlek in mijn rozig kleed?’ ‘O meisje, 't is beter dat ik weer ga. De klok luidt; een dorp is toch zeker na.’ ‘Die klank is wel klaar, maar de klok is ver. In wolken verbergt zich de laatste ster. Om de steile kloof zweeft ijzige mist En ieder teken wordt uitgewist.’ Hij huiverde en beefde bij laaiend vuur Een duistere avond van eeuwige duur. Ik wist niet wat ik deed, ik wist niet wat ik zei. Hij luisterde scherp, maar 't was weinig naar mij. Ik zocht woorden van troost en verzorgde hem goed. Hij sleurde mijn woning vol sneeuw en bloed. [p. 781] Ik sneed hem zijn brood en ik deelde't maal. Onze needrige dis bleef met lege schaal. De kast was leeg en mijn hart was leeg. Hij luisterde steeds, of ik sprak of zweeg. En of ik zijn beker vol wijn weer goot, Hij nam alles aan wat ik willig bood. Maar al had ik mijzelf en mijn huis te geef, Het was niet naar mij dat hij luisteren bleef. Ik luisterde mee, toen de storm begon. Toch wist ik dat niemand meer komen kon. Hij wankelde traag naar de slaapkamer toe. Ik steunde hem zwak, ik was nooit zo moe. De man die het bloed in mijn woning bracht Heeft naast mij gerust, heel de woeste nacht. De vreemde, die met mij dit maal genoot, Sliep met mij een slaap zo zwaar als de dood. Vorige Volgende