Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 767] [Boven steppen vol ruigten en scheuren] * Boven steppen vol ruigten en scheuren Zwierde ik aan onder maanglans, 't boos noodweer ten buit, Zijn geweld, zijn genot, als een stormdolle meeuw: Voelde in doelloze tuimling mij sleuren, Zag plots bergen weer wolkstapels beuren Tegen kloven vol bos, langs verblindende sneeuw. Vrij, uit woeste omarming, bij gedaver en gefluit, Bij geroep en gekrijs: aller furiën koorzang, Stortte ik tussen luchtspooksels, nimmer gestuit; Wervelde naar steilten; vond een doorgang, bochtig, nauw; Trof een schuilhoek als een aadlaarshonk, gevoerd met heidekruid; Lag beschut, beschaduwd, en de storm vergat zijn bruid. - Welk een wereld mijmerde hier eenzaam, eeuw aan eeuw! Buldring smoorde de echo's van gejuich of jammerschreeuw! - Toen 't oosten rood werd, en 't sterrelicht flauw, Wandelde ik een dal door, dat fris was van dauw; Zag hoe de zon zich losworstelde uit grauw; Hoorde hoe de leeuwrik hoog jubelde in 't blauw. De bedwelming der wijnzwoele geuren Steeg als toornige drift, na de jacht van die nacht. Nergens gaarde noch huis te bespeuren. Bloesems ontrukt aan rillende bomen. Distels en struikgewas. Bruisende stromen, Spoelend op de rotsen in hun barheid, schacht bij schacht. Een windrige danswei voor nikkers en gnomen, Reuzenruikers torsend van gedrochtelijke pracht. Jasmijnen schitterden met hemelse tover. [p. 768] Ik dacht aan gewoel onder warmdonker lover: ‘...Hier is je kans, grimmige rover! Als je me grijpt, geef ik mij over...’ Dan een bedding, dichtbedolven. Gras en pluimen, diep en zacht. Vorige Volgende