Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 766] [Zomer zengt en brandt op 't mulle zand.] * Zomer zengt en brandt op 't mulle zand. Zwartverschroeide dennen sluiten om de tuin. Woekerplant en puin ontwennen 't Schijnsel des daags, waar de tovenares heeft gewoond. Gluipende stralen begluren Veel rustloze uren 't vals pad waar zij langs had getroond wie kwam naar hier. Dwars door de lommerhof steigeren stekels, met pluisdons gekroond. Geen vis die in 't ondiep zich toont, vol zwam en wier. 't Oud ooft verloor zich, rottend afgerukt. Hier dreigt een spookbloem die de storm slechts plukt. Wildernis wuift welig langs gewelfpoort, schoor en schouw; Vlecht en strengelt hecht op moord en zelfmoord slingers rouw. Onder kalken strooisels molmen, achter wilg en vlier, Olmen balken. En de deur, met scheur en kier, En de vensternissen, die zich splintrig spalken Tot een doorgang voor 't vernielziek noodgetier, Voor herfstgeween, voor winterkou, Gunnen inblik op gebinte en bouw der muren, Onder goor en grauw bezwalken: - spoor van vuren. Hoor 't geschommeld hek door distlen schuren Met een moeizame verwrikking. Wie uit afschuw en verschrikking Sombre wellust puren, Zoeken de verschijningsplek der vale nevelvrouw. Vorige Volgende