Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 750] [Gestort van de steile helling] * Gestort van de steile helling Die zíj nog zo driest beklimt, Bezwijk ik, vol schaamte en kwelling, Verdord, verschrompeld, verschimd. Wel mag zij zichzelf bestaren, Weeldrig, met haar gloeiende ogen Onder vracht van sombre haren. Zij wendt zich, dartel bewogen; Zij zwenkt, als ten dans gereed. Nimmer wil haar zang bedaren. Wuft, verleidlijk zwiert haar kleed: - Mijn kleed, uit mijn rijkste jaren! - Moet ik berusten bij 't leed? Misschien heeft God het bevolen. Maar 't enige dat ik weet, Dat is: dat ik ben bestolen. Ik vergeef haar mijn zorg, mijn verdriet, Elke nuk waar ik 't hoofd voor stiet; Ik vergeef haar dat zij mij verried Maar haar jeugd vergeef ik haar niet. Vol rouw smeek ik God bescherming In wanhoop, toorn en verzoeking. Mij weigert Hij steeds ontferming: 't Gebed sterft als een vervloeking. Ik vervloek haar lach en haar lied, Vervloek wie haar bloemen biedt, Wie haar vleit, wie haar laf bespiedt, Vloek mijzelf, die haar troost ontvlied; Vloek haar minnaars om 't wulps begeren, [p. 751] Vloek haar schoonheid als toverban. Doch kan deze de doem bezweren Van 't verderf, der eeuwen tiran? 't Moest mijn wrevel onduldbaar deren! Had zij gunst bij de Troon des Heren, Deed ze mij als vorstin regeren, Onze hut, met zijn dak van riet, In een machtig paleis verkeren - Zou de wereld mij dienen en eren - Te wreder waar 't wrang ontberen: Haar jeugd vergaf ik haar niet. Vorige Volgende