Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 746] [Hoe men ook staar in 't brandend blauw,] * Hoe men ook staar in 't brandend blauw, Levende koepel van zonnestralen, Hoog boven heesters, heuvels en heiden, Daar is geen wolkje te onderscheiden. Toch: één fijn lichtje (of twee aan elkaar?) Tintelend, springend, nu flauw, dan klaar, Ver, door die ster-diepe hemelgronden - Weg in hun weemling - plots weergevonden. Zo zweeft een elf - niemand weet van waar, Noch naar welk doel - op de wazige ronden Die kleurendauw om heur goudglans breiden. Soms komt ze dwalen door koele dalen. Alles verstomt bij heur lief gebaar. Om verleidlijke blankheid wuift bloemrijk haar. Zielvervoerend, als een gespannen snaar, Zingt het ijlschitterend vleugelpaar. Vorige Volgende