Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 733] [Hij wist hoe 't meisje hem had bedrogen,] * Hij wist hoe 't meisje hem had bedrogen, Hoe voor zijn wanhoop geen redding was; Hij zag haar ontrouw met eigen ogen: Haar ijdle wellust in malse bedding Vol bonte stippen van geurend gras; 't Satijn en sierkant half uitgetogen, De donkre minnaar driest neergebogen Wijl wulps haar lippen zijn zoenen zogen. Gestriemd bewogen, door zomer's luimen, Jasmijn en vlierplant, en winde en vlas. 't Gordijn van pluimen, bezwalkt met schuimen, Waar 't slib ging drogen der troeble plas, Verborg de spieder. Hij vluchtte en doolde Waar vuurgloed moordde, waar 't kruid verkoolde; Hij vluchtte en doolde, doch keerde alras. Hij hoorde uit ieder geluid hun kussen, 't Gehijg dier vleitaal, 't gekreun bij 't stoeien; Zag nog 't genotziek in kramp verwrongen Verweer dier schoonheid, plots nors bedwongen Door toorn, wiens toegreep haar prangde als boeien. En krekels tierden, en vooglen zongen. Ginds galm van spechtroep, van raafgekras. Kapellen zwierden op walm ten hogen, 't Leeg bed ontvlogen. Libellen woeien Langs ruigte en russen, langs woest gewas. Hem dreef de schrik die zijn droom verstoorde Vol sombre mijmring, vol doods vermoeien. Welk voorjaar juichte en wat morgen gloorde - [p. 734] Hij voelde in 't bruisend uitbundig bloeien De koortsvlam schroeien die nooit genas. Vorige Volgende