Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 715] [Ik hoor de vogels verwonderd aan:] * Ik hoor de vogels verwonderd aan: Ik heb hun taal toch eenmaal verstaan. Hier, waar 't schuim over 't steen van de wallen spat, Denk ik nog aan de man die daar altijd zat, Woelend in 't water met hard geplas; Boven zijn ogen - twee ballen van glas - Een doornstekel die uit zijn voorhoofd stak. Soms leek het, of achter dat glas iets brak. Brandde daar vuur? Was daar ijsgeglinster? Naast hem, krom en grijs, liet een stugge spinster 't Wiel snorren. Een draad waar geen einde aan kwam Kroop door de takken, gleed langs de dam: Neer, op en weer neer; als de wisselmaat Van mijn dansklappers wipte die vlugge draad; Neer, op en weer neer; uit haar schromplige vingers Wijd verwaaiend, van boom tot boom in slingers; Van struik achter struik, van stam tegen stam, Wipte en glipte die lijn waar geen einde aan kwam. Vorige Volgende