Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 683] [‘Vader, luister toch, vader: ik dorst nooit spreken,] * ‘Vader, luister toch, vader: ik dorst nooit spreken, Maar zovaak ik daar lag, heeft moeder gekeken. Ik trok de deken vast over 't hoofd. Ga vanavond mee, als ge 't niet gelooft.’ En de koning gaf toe; lag in 't klein vertrek Bij zijn welbemind kind. Hun vertrouwlijk gesprek Bracht het prinsje tot rust, en ook hem zelf. Diepste stilte zweefde onder 't warm gewelf. Te middernacht werd hij gewekt met schrik: Daar klonk tegen 't raam een metaalharde tik; Daar zag hij, wanstaltig en stervensbleek, Zijn vrouw, die door 't venster naar binnen keek. ‘Terug, want genoeg hebt ge ons hier gekweld. Nimmer smeek ik, dat u de Heer vergeldt, Maar ook nimmer begeer ik, noch hier, noch hierna, Uw gelaat weer te aanschouwen. Rampzalige, ga! Martelt u nog dit vuur, dat niet uit werd geblust - Laat ons huis, dit onschuldige huis, met rust. Waar uw dwaaltocht u voert - neem uw jammer mee: Zelf gekocht - zelf betaald! Laat mijn kind met vree!’ Wijl zijn knaapje sliep, immer ongestoord, Heeft hij verre en vroegtijdig een haan gehoord; Wachtte ontroostbaar de koestring der morgenstraal, Zag de maan vergaan, en de sterren vaal. Vorige Volgende