Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 682] [De weduwe zat op des keizers troon,] * De weduwe zat op des keizers troon, Benijdde haar dochter, vervloekte haar zoon. ‘Mijn zoon - was ik even bemind als hij! Mijn dochter - was ik maar even schoon! Tot hem zucht mijn volk uit zijn slavernij; Haar wijdt het met liefde ook zijn eerbetoon.’ Toen kwam voor de prins de kroningsdag. Van huis en paleis woei de sterrenvlag. De trotse vrouw betrad het balkon, Sprak de menigte toe: ‘Nog voer ik het gezag, Die een leger beveel, die een oorlog won. Wordt hij keizer? Nooit wint hij een enkele slag. Waar was hij toen ik de troon beklom? Wie schrok voor 't geweld van trompet en trom? Wat schatten verwierf hij als oorlogsbuit?’ - Hoor. Gejoel en gesnerp van de wachtende drom In de donkere diepte; een dreigend geluid. Dan opeens wild gejuich. Ze keek angstig om. Zag haar kinderen achter zich. Hoorde een stem Van veel jaren geleden. De keizer zelf. ‘Zwijg, vermetele vrouw. Het recht is aan hem.’ De donder beefde over 't hemelgewelf. Zij week door de deuren, doodsbleek en stom. Toen riep 't volk de kroonprins tot keizer uit. Vorige Volgende