Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 664] ['t Was de wind alleen, die mij kuste en streelde] * 't Was de wind alleen, die mij kuste en streelde Langs mijn reine, nauwlijks verheimlijkte weelde. Nooit raakte aan mijn kuisheid een man of knaap. Dat weet wie mij besluipt in mijn slaap. Kom ik op mijn kamer, ik voel dat hij spiedt, Maar ook in de spiegel zie ik hem niet: Mijn kwelduivel, die ik vrees en begeer, Met zijn greep, als een snede. Ik lig weerloos neer. Hij wacht op mijn sluimer, maar is hier toch. De spiegel weerkaatst, als in zinsbedrog, Mijn zieklijke bloei; hoe de minnekozing Van 't gewaad schemert over mijn ronde blozing, En hoe mijn ogen, door angst nog vergroot, Wachten op alles: leven en dood; En hoe om dit hoofd, kinderlijk schoon, 't Haar kroest als een donkere woeste kroon. Ik wacht op uren, die nogmaals verkruipen Terwijl gootbuizen sijpelen, takken druipen; Ik wacht, op wat zeker gebeuren moet: Op hem, die 't onduldbaar gemis niet vergoedt. Geen lust in zijn hunkring: 't is dorst naar bloed. Straks komt het: zijn vorm, door de leegte uitgebroed, Zijn klauw, die zich hard onweerstaanbaar strekt, En mijn gil van ontzetting die niemand wekt. Vorige Volgende