Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 632] VIII * Clotilda, de koningsdochter, Zij vluchtte onder donkre bomen, Zij vluchtte in de dichte bossen; Een boer heeft haar meegenomen, Heeft al haar goud en haar zilver En ook haar kleren gestolen Daar zij toch als ganzenhoedster Door modder en slijk zou dolen. Hij liet haar 't hemd, fijngeweven, Daar bleven lompen van over. Met rietstok en berken roe Sloeg haar die schandlijke rover. Zij zwierf tot aan barre heiden, Zij zag een herdersknaap komen. ‘Arm kind, jou ken ik al jaren Want ik had vaak vreemde dromen: Ik droomde, ik zat op een troon, De mensen knielden en bogen. De koningin, heel dicht naast mij, Had jouw gezicht en jouw ogen. Ons paleis had zeven torens, Hoger dan de vogels vlogen.’ Toen zei het meisje: ‘Ga mee; Zie of die droom heeft gelogen.’ 't Gebeurde nog voor de nacht, In 't bos, dat zij paarden hoorden. Een koets heeft hen thuisgebracht Naar 't groot paleis ver in 't Noorden. [p. 633] De brug zeeg neer op de gracht, De wacht liet hun in, heel zacht, Heel stil, dat ze niemand stoorden. Een zaal vol vorstlijke pracht, Gordijnen met gouden koorden, Een bed als een wagenvracht; Maar dat ze daar haast in smoorden Dat had geen dienaar gedacht. Toen de eerste stralen ontgloorden Zijn duizend varkens geslacht (Zes mijlen weerklonk hun klacht) - Zijn zeven torens bevlagd; Nu werden gasten verwacht Aan tafels met kostlijk ooft, Met ganzen, in vet gestoofd, Met bekers, vol tot hun boorden. De koning heeft hun verloofd, Sprak veel wijze en goede woorden; De boer, ook schuldig aan moorden, Is gevangen en onthoofd. Vorige Volgende