Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 609] Hymne O Heer, gij die lijdt aan uw schepping, Verknocht aan uw werken - Uw oneindig leed is ons leed In deze enge perken. Gij moet worstlen door dood en verlepping Wilt gij tot mij spreken, Gij moet luisteren, wil ooit mijn kreet Uw eenzaamheid breken. Zover gij uw afgrond vaneenrijt Wordt ge ook God voor mij; Zover ge in uzelf steeds alleen zijt Maakt niemand u vrij. Met ons tot uw dienaars te stellen Vangt uw vrijheid aan, Ontrukt ge u uit folterend kwellen Van tijdloos bestaan. Wilt ge mij, naar mijn ware bestemming, Bloeien zien tot uw eer, Daal dan zelf in de drukkende omklemming Mijner menslijkheid neer. Want gij slaakt reeds uw godlijke ban: Uw kracht staat ontplooid; Zonder ons waart ge uw eigen tiran In 't ‘eeuwig’ of ‘nooit’. [p. 610] Hoog uit uw onaantastbaar gebied Besloot gij tot lijden; Wat gij miste: 't vervreemdend verdriet, Moest uw vreugd nog wijden; Toen, tot zelfs in uw schandedood, Hebt ge ons lijden gedeeld, En de mens, u ten spiegel, bood U te dieper uw beeld. En wie meedrinkt aan dees lijdensbeker Van 't eeuwig minnen, Eendre smart neemt hem weg voor de Wreker Om de Vader te winnen. Gij Schepper, gij geeft in uw arbeid U scheppend gevangen, Ontrukt u aldus aan de starheid, Die uw hart moet prangen; U ten spijs dient het menselijk hopen, Ons geloof is uw drank; Mijn honger sluit uw hemel open, Mijn dorst, stervenskrank, Dorst, onblusbaar, naar de fontein Der waarheid alleen, Bron van eeuwigheid, smetteloos rein - Leid, God, mij daarheen; [p. 611] Bereid me in uw vaderlijk huis Een geheimvolle haard Dat ik slaap na 't woest oorlogsgedruis, Ten dode bezwaard. Naar Unamuno Vorige Volgende