Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 565] Annabel Lee * Het was eenmaal in een heel verre tijd In een koninkrijk aan de zee, Dat een schone daar woonde, mij toegewijd, Wier naam was Annabel Lee. Haar liefde tot mij, en mijn liefde alleen, Daarvoor leefde Annabel Lee. Een kind was ik, en een kind ook zij In dit koninkrijk aan de zee, Maar wij minden met liefde die meer was dan liefde, Ik en mijn Annabel Lee: Zulk een liefde ontrustte de zwevende serafs Hoog in hun hemelse vree. En dit was de reden dat, lang geleden, In dit koninkrijk aan de zee, Een ijzige wind, neerslaand uit een wolk, De dood bracht aan Annabel Lee; Daarom kwam toen haar eedle verwant En droeg mijn beminde mee, En sloot haar op in een altaarschrijn In dit koninkrijk aan de zee. Ontrust uit hun hemelse vree, benijdden De serafs 't geluk van ons twee - Ja, dit was de reden - zo weet iedereen In dit koninkrijk aan de zee - Waarom die wind bij nacht uit een wolk Dodelijk neerstreek op Annabel Lee. [p. 566] Maar sterker die liefde van ons dan van velen Meer ervaren in vreugde en in wee: Langer hier op dees duistere stee; Want noch zelfs de serafs der heemlen omhoog Noch de duivelen onder de zee Verleiden of scheiden mijn ziel van de ziel Van mijn schone, mijn Annabel Lee. Want nooit stijgt meer de maan over de oceaan Of ze brengt mij haar dromen mee, Dan zie ik de schittring der sterren aan: 't Zijn de ogen van Annabel Lee; En zo, nachten lang, onder 't brandinggeluid, Lig ik neer bij mijn liefste, voor eeuwig mijn bruid In haar graftombe ginds aan de zee - In haar tombe aan de bruisende zee. Naar Poe Vorige Volgende