Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 563] De slaapster * Te middernacht, in junimaand, In 't mild, geheimvol schijnsel staand, Verneem ik, hoe een zweem van doom Dauwt om de gulden manezoom, En, wijd verpareld, zacht en teer Afzijgend, op de bergtop neer, Van daar, met stage droppelval, Zoetluidend vloeit in 't aardse dal. De rosmarijn, op 't graf in droom, De lelie op de stille stroom, De bouwval, domlend, grauw en loom... Hoe ligt al 't schone neergevlijd! Zie! wazig als de Lethe, breidt Het meer zich onder 't nevelkleed In 't wonder dier vergetelheid Wier slaap van geen ontwaken weet. Zijt gij, o vrouwe, hier niet bang? Gij droomt wel innig, stil en lang! Veel zeeën ver schijnt gij gekomen, Vreemd aan dees tuin vol donkre bomen! Hoe bleek zijt gij! Hoe schoon uw dracht! Hoe rijk uw sombre lokkenpracht! Hoe plechtig deze wondre nacht! De vrouwe slaapt! O, weze 't zacht! Zo diep van vree als lang van duur! Neem God omhoog haar veilig aan! - Is nauwer woon haar dra bereid, En droever bed haar toegespreid, O, moog zij 't oog daar nimmer slaan [p. 564] Op geesten, die in 't heilloos uur Wel grijsgesluierd langs haar gaan! Mijn liefste slaapt! O, wees die rust, Zo lang van duur, ook onbewust! Onwetend, hoe 't gewormt haar kust! - Ginds, ver in 't oud en duister woud, Wordt zij aan graf en grond betrouwd; - Zal weer 't hoogaadlijk floers, dat rouwt Om zoveel doden, flakkrend waaien Wanneer die duistre deuren draaien: - Panelen, waar ze als kind bij 't spelen Met grind naar wierp: 't geschuwd portaal! En echo's wekte, als raadseltaal Beluisterd, als 't verwijtend klagen Van wie daarbinnen roerloos lagen. Naar Poe Vorige Volgende