Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 561] De stad in zee * Zie! Dood verhief zijn koningstroon In een vreemde stad, een eenzame woon, Door 't schemerig westen omwaad, Waar de boze en de goede en de deugd en het kwaad In eeuwige sluimer vergaat. Haar outers, torens en paleizen Zijn onvertrouwd aan 't sterflijk oog - Geen aardse bouwgewrochten rijzen Ooit zo onzalig zwart omhoog, Onwrikbaar, hoe door tijd vervreten! Rondom, van alle wind vergeten, Gelaten, onder stille sfeer, Ligt klaaglijk 't willoos water neer. Geen straal uit hoger, heilrijk oord Heeft ooit hier 't nachtgetij verstoord, Maar 't schijnsel waar de zee van gloort Stroomt onbeweeglijk zwijgend voort Op spitsen, steil in 't floers geboord - Pijnappels, koepels, vorstenhallen En Babylonisch trotse wallen - Langs droompriëlen, altaarschrijnen, Langs bloemen van gebeeldhouwd steen: Violen, en gekronkte lijnen, Klimop en wijnstok, weids dooreen. Met schaduwspelen woest verweven Schijnt alles vrij in 't zwerk te zweven; Daar schouwt, uit hoogste hoogten, vaag 't Gigantisch Doodsbeeld star omlaag. [p. 562] Deze open tempels - open graven, Grenzen aan 't spiegelvlak der haven, Maar noch de diamanten schat, In elk afgodsoog vervat, Noch juwelen pracht van doden Kan 't roofzuchtig water noden: Dees glaswoestijn blijft ongevuld: Geen golf, die naar dees doolhof krult; Geen rimpel duidt een deining aan Van ver, langs blijder oceaan - Niets toont, of ginds een wind verscheen Op zeeën, minder wreed sereen. Maar hoor, toch roert iets in de lucht! Nu beeft een lange kreet, een zucht Als wierpen torens 't loom getij In steelse daling, traag terzij - Als liet hun top, die nedergleed, Een lege plek in 't hemelkleed! Of golven slaan, met roder stralen! Of eindlijk de uren ademhalen! - Zo zijgt hun zwaarte langzaam heen, En eens, als na verwoed geween De duivels van hun zetels rijzen, Zal, waar de stad omlaag verdween, De hel haar eer bewijzen. Naar Poe Vorige Volgende