Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 560] Alleen * Sinds de eerste kindsheid was ik niet Als andren waren - hun verdriet En hun geluk was niet voor mij: 't Ging alles aan mijn ziel voorbij. Hoe kon hun dronk mijn smachting koelen? Hoe kon mijn duistre hartstocht woelen Om 't heil, dat hun begeerlijk scheen? Ik minde zeer, doch steeds alleen. Maar in die kindsheid - morgendauw Van woest bestaan - ontgloorde flauw 't Mysterie dat mij nooit verlaat, En houdt vertrouwd met goed en kwaad: - Aan stortbeek en aan bron verknocht - Aan grauwe rots en diepe krocht - Aan het scheemrig dennenwoud - Aan de zon in 't herfstlijk goud - Aan de slag van 't bliksemlicht, Raaklings langs mij heengericht - Aan de donder, aan de storm, Aan de grillige wolkenvorm Te midden van 't peilloos esmerald Tot een duivelgestalte samengebald. Naar Poe Vorige Volgende