Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 520] XVIII * Met versmalde en heengesmolten hoornen Dekte voor een wijl de fletse nachtschim Hem, wiens kroon van bliksems onuitbluslijk Spiegelt op de slaapstee der verloornen. Schild- en wapenliedren schalden. - Zeker Van de zege, voer een vorst met strijders Op gewiekte zetels door de schemer, Sleepte een meer van schuim: elk schip een spook-ster; Juichte omhoog: de vuurschijf kierde en groeide Machtig en moorddadig, en versloeg Tegen 't vaal gewelf de kortsherboornen. Op dit edel schouwspel zwijmde een krijgsman. Andren rukten van zijn lichaam 't pantser. ‘Zie hem door 't verguisde merk ontheiligd; Werp hem niet in zee, dat hier geen krater Opraast uit het zog: bestijg de bergtop, Diepgekloofd van 't kinderloze rooknest; Boei hem waar zijn demon 't zelf beschikt heeft: Boei hem aan de flank ter halver hoogte; Daar doorpriem hem 't hout van drakenheesters, 't Prooi-neerslingrend panterdier gelijk, Zo de buffel 't spietst, in 't feestlijk strijdperk.’ Naar dit vonnis boeiden hem zijn makkers. Met hem kruisten zij schijnstille plassen, Van de doodsrivier doorslopen. - Rustend Bij een bergbeek, waagden zij te vragen: ‘Ken gij 't kruid hier, welks geringste wortlen 's Nachts vergaderd, sombre tovernimfen [p. 521] Dwingen, hun benijde schoonheid, wazend Uit een web van rag, ten roof te bieden?’ Zonder antwoord wees hij naar de woudkom: Hoe de beek zich rondwierp, grijs verneveld, Ging hun voor, en trok hun met zijn ketens. In de diepte brak gramstorig brullen Van gebroed uit grotten 't roerloos wachten Dat op 't nooit verandrend woestland neerdrukt. ‘Slaak mijn kluisters’ riep hij. ‘Boven 't aardrijk Noch daar in of onder zijn gewelden Die de mens in vrijheid niet kan tarten. Slaak mijn kluisters, en ik ban 't gedierte.’ Voor men hem verlost had, sloeg een monster Muil en klauw in de eerste der geleiders, Blies 't alarm alzijdig tot een aanval. In deze opstand faalde ook 't scherpste wapen. Na steeds flauwer heengestorven jamren Zweeg opnieuw de schaarsbereisde streek Waar slechts één verhaaste wandlaar doortrad: Peinsde op gruwlen, van geen mens ontraadseld, Prevelde in de rouw der domige hallen Sproken vol verderf, en smart en onrust. Vorige Volgende