Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 519] XVII * Berg-ten-hemel, boven brand van vloten En ter aard gestorte legers uitgeschoten, Schemel, die door negers werd geschraagd - Woonstee van de maagd in sneeuw en goud; Wie u kende, aanschouwt met smart uw sporen: 't Huisgezin, tot zulk een plaats verkoren Om zijn roem van afkomst, eeuwenoud, Heeft geluk en heerschappij verloren; Heengevaagd, als door een storm 't gebladert, Doet het rede, in 't grondloos graf bevroren, 't Schimgesidder zijns gefluisters horen, Mee vergaderd waar de worm des duisters Aan de wortels knaagt van 't wereldwoud. Weet, krijgshaftig vijand: uw veroveraar Klaagt en rouwt met u, klein mensenkind, Uw vermeetle dwaasheid welgezind, Wil hij dat zijn slaaf uw leven spaar. Gij die nimmer 't woeden der natuur vreest, Die 't geklapwiek van de vuurgeest onverblind Nadert over 't zog - moog 't u ten troost zijn Zo ge in bloed aan dofgeblaakte muur leest Hoe de vorsten op Atlantis godenkroost zijn Waar geen sterveling, uit stof geboren, 't Pleit van wint, noch waar hij 't straffeloos mee waagt. Vorige Volgende