Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 504] IX * Stijg uit walm van oerdoem In roodkoopren koortsgloed, Storm, die wars van weerstand Op nors wiekgesuizel Voortspoedt over 't meerzand En stepdistel nevens moerbloem Neerbrandt, waar uw dolle toorts woedt. Wilt uw schichten richten Langs de wolkenduizel Dezer doodse zeeën; Doe 't gebouw der lichten Dreunen van uw zwavel; Dra dees dijken vullend Met verscheurde lijken, Roeispaan, zeil en teerwant, Romphout, slagtrofeeën, Boegbeeld, bank en brug; Straf dit walglijk broedsel, Sleur zijn wrakken brullend Af naar 's werelds navel In onzichtbre kluisters, Ver naar 't winters westen; [p. 505] Werp hen weg tot voedsel Voor de Worm des Duisters: Wentel hen terug Naar diens koninkrijken Achter gindse kimmen, Tot geen splinters resten Tussen wier en draf, Tot geen schedels grimmen Om als roof te prijken Boven 't grensloos graf. Delg de telg van muiters Die des Hemelruiters Vesten wil beklimmen, Die de heerserstaf Eist in blinde waan: Horend hoe de vloot moest wijken En op ondoorwaadbre slijken Dicht aan Ralkon's dorpen Ligt vergaan, Nadert hij verraderlijk en laf Bij zwakke maan. [p. 506] Zie hem door de grauwe Skita voortgedragen, Zij, die van 't uitspansel neergeslingerd, Wreedgemuild en duizendvoud gevingerd Durend aan de wereld knagen blijft en slorpen. Wreek ons volk, met nooit verdiende nederlagen Door haar gramschap tegen 't strand geworpen; Ondervang 't verachtlijk doel, Dat ook hem de Onruster der gewetens Moge dagen voor zijn slangenstoel, in ketens vastgeslagen; Stort uw gunst op 't nakroost van d'aanbidlijk blonde Die dees haardstee grondde, dertig eeuwen her, Onverganklijk schittrend in d'aloude ronde Troonzaal, naast zijn zuster, als de schoonste ster. Vorige Volgende