Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 502] VIII * - ‘Vloek op ons, en gans Atlantis, Dertigvoud en onverbreeklijk, Zo wij met verzwoelde zinnen Of onvast gebaar, indachtig Aan de deernis der verwanten, 't Staatgeheiligd werk voltrekken. Weet: wat leed ons moog bestelpen, 't Zal verbolgen onheil bannen, Voorspoed uit verbrijzling wekken.’ - ‘Offers dezer droeve feesten! Roof der ongetemde geesten! Ware uw nood uit mensenwil, 't Woog als lood op 's konings gronden: Voedend graan zou niet meer kiemen. Maar vol eerbied voor de wonden Uwer diepgeslagen striemen Zwijgt men in de tempel stil.’ - ‘Stilte vergt, met algebiedend Plechtgebaar, wie nederspiedend Van de wolken, 't werelds denken Weegt naar meest verborgen zonden. Wee de huichlaars, 't oordeel schuwend: Nooit werd knoop met knoop verkluwend Of hij toonde, in enkle wenken, 't Vlechtsel tot zijn draad ontbonden.’ [p. 503] - ‘Laat hen, willoos heengesleurd, Onder doem van boze machten, Eer de wieg der voorgeslachten 't Oog-afmattend ijsdek beurt Om 't op stad en dorp te slaken. Roemt uw goden, rein en trouw, Rust bij 't schijnsel der flambouw, Wetend hoe behoeders waken.’ - ‘Zie door waaiend vlammenwaas Ginds de drager van de vaas Die de zee heeft uitgegoten, Die aldus de weg versperde Voor 't geraas der wereldbrand. Zie zijn broeder, heer van 't land, Zie ter linkerzij de derde, Leunend op zijn deelgenoten In 't gewijde schutsverband, Wijzend naar de nieuwbesterde Hemel, met versteende hand.’ Vorige Volgende