Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 491] Atlantische balladen 1937 [p. 493] I * Aan des konings rustbed kwam de zeegeest, Vroeg de laatste van zijn zeven zustren: ‘Zes hebt gij geweigerd, mij ten offer Af te slingren van de hoge riffen. Voor uw eerste nam ik 't bloeiend lustoord Rijk aan stroomgeruis en stille palmen, Dwaaltuin, dieper dan zich minnaars dromen. Voor de tweede nam ik al de rotsen Die bij storm uw vloot en kust beschutten. Toen de derde zuster mij ontzegd werd Sloot ik onder sneeuw en ijs uw noorden. Voor de vierde, die mij meest behaagde, Sloeg ik 't eiland los met waarde schatten, Borg uw oude pracht in mijn paleizen. Toen ge mij de vijfde hadt geweigerd Riep ik uit hun holen wind en regen, Joeg ik door uw velden zoutmoerassen. Voor de zesde nam ik, u ter weerwraak, 't Eiland waar gij zelf de tempel bouwdet, Mij ter ere, bij de havenmonding. Weigert gij de laatste, deze nacht nog Neem ik van uw zusters alle zeven, Met het beste, grootste van uw rijken, Met uw hoofdstad, wachter van de zeemond. Geef de jongste van uw zeven zustren, Zij wier kindren voor de kust verdronken; Werp haar ginds in 't graf in 't razend water Voor de riffen waar haar kindren kermen.’ Vorige Volgende