Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 494] II * Langs de bergkaap die de naam heeft Naar de land- en watervogel, Naar 't bevoorrecht lucht- en zeedier, Zeilden schepen, zonnetekens Op de boegen, koningswimpels Aan de masten, witgevleugeld. Dit verdroot u, duizendslaper, Vleier van de woudbarbaren, Maar ge moest het werkloos aanzien, Zondt slechts boden en verkenners. Heil uw huisreis, overwinnaar, Heerser, telg van licht en luchtruim. Waar bleef nu de snoever Urgrid Met zijn wijdgeduchte stevens? Vleier van de woudbarbaren, Kom, dat wij u wèl ontvangen, Dat gij veilig voorts moogt wonen Op de grond van 't koude zieden. Denk aan hem die zelf een zon was, Bleek en uitgemergeld omzwerft, Maar somtijds, vol nijd en afgunst, Nog de nieuwe zon voorbijtrekt. [p. 495] Duizendslaper, negervleier, Doe als hij, die, zo vernederd, Nog de nieuwe zon voorbijsluipt, Ook al wordt hij zelf tot neger; Maar gij kunt het niet meer wagen, Daarom zendt gij slechts uw boden Als een kind vol ijdle vragen, Als een vrouw vol duivelslisten. Vorige Volgende