Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 471] De bruid * De knoppen waren wild in bloei gesprongen, Toen, tussen duizend geuren, heb ik luide De jubelzang der vogels meegezongen, Gevoelend, wat het joelend feest beduidde. 't Werd nacht, en stilte knaagt aan 't jachtig denken. De vijver zie ik diep met sterren wenken, De maan gaat op, en zoemers komen dolen Om 't klein prieel, in 't bloemrijk park verscholen. Wie zou ik 't blij geheim zo wel betrouwen Als 't water, waar geen oog in af kan schouwen? Verrukt ontwaakt, ontwaar ik met bevreemden 't Volzalig donker, wend mij rillend om, Droom nòg van sprookgehuchten, rijke beemden, En slagen, bonzend van een zware dom. De zon blaakt steil uit smetloos blauwe luchten, De blaadren weemlen, zoet van lentezuchten, En bloesems warlen af, bij vluchten zwermend, En kindren staan, wier kandlaars vuur ontvingen, Verhuld in feestgewaad van hemelingen, Heur engelreine schoonheid overhuivend Met rozig zilver, wijd als vleugels wuivend, En lachen, innig vroom, hun vlam beschermend. Vorige Volgende