Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 468] Lucia * Zwelg 't geluk, uitbundig houri-kind! Kwel, wie kramp en vreugde ontzind bemint, Eer 't verschroeid genot, in hoogmoed's doem, Dort, geknot, gelijk de zomerbloem! Sar tot worstling om bevrediging Zonder schutsel noch verdediging Tegen schennis en belediging! Wars van liefde's teedre fluistering Neigt uw schoonheid naar ontluistering, Met eens hartstochts wrede kluistering, Met verneedring en verduistering; - Met een wanhoop van verwondering Dat uws aanschijns glans ten onderging. Als de donders ginds verdwenen zijn Dorst nog steeds de barre steenwoestijn; Waar des noodweers vonk 't gewolk doorhieuw Dreigt het star-verbroed geschrijn opnieuw. Zo des avonds pronk ten afscheidsgroet Over 't maatloos graf karbonkels bloedt, Of de zon soms 't klaaglijk maangelaat Nog uit sombre kronkels gadeslaat, Wijl 't gordijn weer kreukt met wolkendons, Beukt vergeefs d'orkaan bij 't zeegeplons. [p. 469] Als opnieuw de harde zomergloed Rots en zand van vlammen stromen doet Om der beken armlijk flikkerlint, Voeren koorts en droogte 't schrikbewind, Zijn de kleinste vensters toegeblind, Spookt alleen de kranke dwarrelwind. In de lente, zo de rozevloed Vol verleiding prijkt in overmoed, Smacht ze droomziek naar de zomerzon, Drinkt uit jeugd's onzichtbre toverbron. Als de zon in hoogste heemlen troont Ligt ze neer, door worm en stof gehoond. Voor haar straling wijkt het leeuwrikslied, Onder 't riet versterft het beekgeluid. Hoe de dood u lokt, gij weet het niet Eer het worgend floers ook u omsluit. Gij wier koers geen ster of baken duldt, Gij wier sluimer geen ontwaken duldt, Gij, wier schuld geen englenlach verzacht - Onbewust, bij 't woest gejuich, hoe dra 't Vuig tumult, veracht in ongena, Naar dit slingrend rag zijn roofklauw sla! Heers, waar moord u te beroeren tracht! Zwalk, van 't ruwst gezweept getij ombruld! Trap, wiens razernij zijn wraakschreeuw smoort! Terg spelonken, van tempeesten vol, Driest op zegefeesten, dronken dol, Wier ontembre roes tot waanzin zwol! - [p. 470] Door bekoring, door verzoeking, voort! Door ontgoochling, door vervloeking, voort! Valse dag verguldt uw zwoelte-nacht! Wuif de parelsier'ge sluierdracht, Glijzaam, kleurig, trotse Lucia! - Noch dit lila van eens avonds pracht Aan der bergen mist- en ijzelwa, Noch de weerschijnrode weeldetint Die zo streels om ronde blozing windt, Noch die vracht, als rouwhelm, saamgekruld Om de diepverstolen blik, verhult Hoe 't geheim gevoel uw ziel vervult, Noch welk doel 't vervoerend spel bejacht, Noch naar welk een poel gij dolen zult In bedwelming's helse tovermacht - Noch de rinkelschok des dansrumoers, Noch steildartlend vuur om 't franjefloers Weert van hier de goel, die loerend wacht. Vorige Volgende