Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 388] VII Allegro furioso (Grotesque à la Vestdijk) * Heel de kim, in een kolderkuur, Gaat hemelsbreed over de schreef. Ik weet niet meer waar ik zweef. Groene wereld, met snippers bezaaid, Wereld, haastig terzij geschoven, Vloer vol plassen, vol krassen en roven, Met vuurgassen bekwalmd en bestoven Tussen groezlige wolkenkloven Door de motor omvergewaaid; Nu in opstand: een steil gewelf, Een gekantelde muur, krom en scheef, Rondgesleurd voor de azuurkoepel zelf, Bontgekleurd met huizen en hoven; Dat je draait, wil ik wel geloven, Mijn respect. Maar dit luchtpaleis (Mens en vogel te huur en te geef), Deze zolder zonder alkoven, Waar 't in tocht en lekt als een zeef Met een donderend oorverdoven Keert zijn kelders ondersteboven. [p. 389] De kunst op de neus te staan. De kunst als een kogel te vallen. Dan een aanzoei, met nieuwe knallen Door de nevels, hoog naar de maan - Maar de maan, op zijn dunst, als een zeis, Blijft iets heel kleins, iets nauwelijks helders. Dan een tuimel tegen de zon, De ballon van dit blauwe plafon - Een plof, en hij schijnt al weer elders, Trekt een scherm voor de dolle grappen, Dof, en paf door die razernij; Maar nu draait het ook af; de klucht Is voorbij. - Vlak opzij, in draf Tegen springende kwelders, als trappen Door de lucht, vlucht het springende vee, Tot het zucht, aan beschutte stee: ‘Zo'n luidruchtige mugge-reis!’ Vorige Volgende